In 1909 bracht Diaghilev het Russische ballet naar Parijs toe. Het programma bestond naast opera's als Ivan de verschrikkelijke van Rimsky-Korsakov ook uit pure balletproducties als Le Pavillon Armide en Cleopatra. Voor dit laatste stuk was de nog onbekende Ida Rubinstein aangetrokken. Verder was Fokine ingehuurd als de belangrijkste choreograaf en hadden dansers als Pavlova, Nijinsky, Bolm en Karsavina ingestemd om mee te doen. Diaghilev bemoeide zich met elk onderdeel van de organisatie, hij vertelde de schilder in welke kleurschakering het décor moest en van welke stof de kostuums gefabriceerd moesten worden.

 

 Op 1 mei eindigde het Russische seizoen, de volgende dag ging het hele gezelschap per trein naar Parijs toe, alwaar de opening zou zijn om 19 mei.

Jean Cocteau had een prachtige geïllustreerde brochure gemaakt en de door de schilder Serov gemaakte poster van Pavlova hing in de hele stad. Diaghilev had niets aan het toeval overgelaten en het Russische spektakel werd een enorm succes. Nijinsky werd meteen als genius herkend en Ida Rubinstein werd de grote vrouwelijke ster, dit allebei tot groot ongenoegen van Anna Pavlova, zodat zij na het volgende seizoen de medewerking met Diaghilev voor gezien hield.

Diaghilev had inmiddels een relatie gekregen met Nijinsky en na de optredens brachten ze samen de zomer door in het romantische Venetie, in het beroemde Hotel des Bains aan het Lido.

Na het succes was het duidelijk dat Diaghilev de zomer daarop terug zou komen met ballet, hij wilde nu vooral nieuwe stukken, omdat deze het meeste opzien hadden gebaard. Hij bestelde een ballet op de muziek Scheherazade van Korsakov en wilde ook een ballet over het russische sprookje De Vuurvogel, waarvoor hij de jonge componist Stravinsky inschakelde. Dit was het begin van een twintigjarige samenwerking die in vele meesterwerken resulteerde, en die Stravinskey wereldberoemd maakte. Benois wilde graag de klassieker Giselle op het programma hebben, dit was meteen het minst succesvolle ballet dat seizoen.

Het unieke van de nieuwe balletten lag vooral in het feit dat alle mensen met elkaar samenwerkten, zodat het libretto, choreografie, décor en zelfs de muziek telkens weer door elkaar geinspireerd raakten, aldus een eenheid vormend die uniek was.

Het seizoen van 1910 was een nog groter succes dan een jaar eerder. Rubinstein werd door Scheherazade zo'n ster dat ze een onafhankelijke carriere begon. Diaghilev kreeg het idee om een permanent balletgezelschap op te richten, maar vele dansers zaten vast aan hun contract met het Marijinsky, zeker de zo getalenteerde Nijinsky. Maar dankzij een rel om een kostuum (wellicht in scene gezet) werd Nijinsky ontslagen en had het nieuwe Ballet Russes zijn eerste sterdanser binnen. Fokine nam ontslag om 'choreografisch directeur' te worden en velen volgden zijn voorbeeld. Grigoriev werd als regisseur aangetrokken, Benois als artistiek directeur en Cecchetti als balletmeester.

Het derde seizoen begon in mei 1911 en had vele (nu) beroemde balletten op het repertoire staan zoals Petroesjka, Le Spectre de la Rose (waarin Nijinsky zijn adembenemende sprong kon etaleren) en Narcisse (de eerste uit een rij Griekse balletten).

Het ballet trad op in Rome, Monaco, Parijs en Londen en had veel succes.

In 1912 werd Nijinsky voor het eerst actief als choreograaf (l'Apres midi d'un faun) en trad het gezelschap ook op in Berlijn, Dresden Wenen en Boedapest. Faun resulteerde in een schandaal omdat Nijinsky aan het einde van het ballet de liefde leek de bedrijven met een sjaal van een nimf. Diaghilev weigerde echter iets te veranderen en zei na de premiere dat het ballet meteen nog eens uitgevoerd moest worden. De contraverse tussen voor- (de beeldhouwer Rodin) en tegenstanders haalde zelfs de krant.

Diaghilev, Nijinsky en Strawinsky in 1912

In 1913 was Jeux (van Nijinsky) een opzienbarende ballet, omdat dit het eerste ballet was in gewone (tennis-) kleren. Maar de meeste aandacht kreeg Sacre du printemps diir de muziek van Stravinsky, die zijn tijd ver vooruit was, en de innovatieve beegingen van Nijinsky, geïnspireerd door de eurytmie van Dalcroze. Een leerling vna de laatste, Marie Rambert, kwam Nijinsky helpen bij het instuderen van de ingewikkelde choreografie. Tijdens de premiere werd het publiek zo luidruchtig in zijn afkeuring en bijval dat de muziek nog amper gehoord kon worden door de dansers.

Het ballet vertrok vervolgens voor een tournee naar Zuid-Amerika, zonder Diaghilev aan wie ooit voorspeld was dat hij op zee zou sterven. Romola de Pulsky, zo'n grote fan van Nijinsky dat ze haar idool nareisde, zag haar kans vrij en tot ieders verbijstering (en het verdriet van Rambert) hapte Nijinsky toe. In Buenos Aires huwde het stel; Diaghilev was zo gekwetst door het nieuws dat hij zijn sterdanser op staande voet ontsloeg. Het typeert Diaghilev dat hij altijd weer nieuw talent vond, Leonide Massine werd uit Rusland gehaald en werd danser, minnaar en choreograaf.

Tijdens de oorlog was Europa niet geschikt voor ballet en het gezelschap reisde naar Noord-Amerika af voor een tournee langs zestien steden. Ze wilden echter Nijinsky zien zodat Diaghilev gedwongen werd hem weer aan te nemen. Aangezien hij echter in Rome bleef, hoefde hij zijn voormalige vriend niet te zien. Hij hield zich bezig met plannen maken en verzamelde ondermeer Picasso om zich heen, die ook daar trouwde met de danseres Olga Koklova. Dit resulteerde in weer een opzienbarend meesterstuk, Parade, met een kubistisch décor van Picasso met dansende wolkenkrabbers en met vooruitstrevende choreografie van Massine. Steeds meer grote namen gingen meedoen zoals Gontcharova en Larionov, Prokofiev, maar ook niet Russen als Debussy, Ravel Reynaldo Hahn. Ook kwamen er buitenlandse dansers bij als Anton Dolin (die Massine als favoriet zou opvolgen nadat ook deze wilde trouwen met een danseres), Ninette de Valois en Sokolova (allemaal Engels, ondanks hun 'namen').

In 1917 ging het ballet behalve naar Spanje en Portugal, opnieuw naar Zuid-Amerika, wederom met Nijinsky die steeds instabieler werd. Door de oorlog was er minder geld dan voorheen maar Diaghilev kon altijd rekenen op giften van mensen als Coco Chanel, Chevgne, Polignac en Rothschild.

In 1918 verbleven ze zes maanden in Engeland alwaar La boutique fantasque en De driekanten steek gepresenteerd werden, en ook in 1919 verbleven ze hier geruimte tijd.

1920 was het jaar van Pulcinella en Le chant du Rossignol, waarbij de ontwerpen van Matisse waren.

In 1921 spelen ze in Londen en Parijs met Chout en Cuadro Flamenco. In dit jaar neemt hij ook Boris Kochno aan als secretaris.

In 1922 toert het ballet door Frankrijk en Belgie met nieuwe stukken als Le Renard, Mavra en Le mariage d'Aurore (uit Sleeping beauty). Bronia Nijinska, de zus van de beroemde Vaslav Nijinsky, wordt aangetrokken als choreograve en ontpopt zich als een groot talent.

Het reizen moe, besluit Diaghilev zich met het gezelschap te vestigen in Monte Carlo en ook de naam wordt veranderd in Le Ballet Russe de Monte Carlo. Ze blijven zes maanden in het kleine staatje zodat er vier maanden overblijven voor een tournee.

In 1923 creëert Nijinska Les Noces. Ze haalt hiervoor oudleerlingen uit Rusland, waaronder Serge Lifar, die Anton Dolin als favoriet van Diaghilev zou gaan vervangen. Ook werden Larionov en Gontcharova aangetrokken als ontwerpers, zodat er voor het eerst sinds jaren weer een compleet Russisch team samenwerkte. Het werd het begin van een zeer creatieve periode, waarin ook door de thuishaven veel tijd was voor nieuwe producties. Zo waren er in 1924 wel zeven nieuwe balletten(!) waaronder de beroemde Les Biches en Le train Bleu.

Bronia in Les Biches

Diaghilev zette zelfs, uit bewondering voor Gounod, weer twee opera's op het programma. Hierna nam Nijinska ontslag, voornamelijk omdat ze het niet uit kon staan dat Lifar steeds belangrijker werd in het ballet. Vervolgens werden er nieuwe mensen aangetrokken, Alexandra Danilova, de veertienjarige Alicia Markova en Georges Balanchivadze, die later beroemd zou worden onder de naam Balanchine. Maar eerst was hij enkel danser, zodat Diaghilev zonder choreograaf zat. Hij nam Massine weer in dienst, die inmiddels gescheiden was. Diaghilev bleef talenten ontdekken, hij betrok Braque, Pruna, Derain, Max Ernst en Juan Miro bij het ballet.

Sergei in 1925

In 1925 had Balanchine zijn eerste choreografie van de heruitvoering van Le chant du Rossignol. Een jaar later is er een ballet op muziek van Satie, Jack in the box, maar wordt ook Romeo en Julia opgevoerd.

1927 was het jaar van La Chatte, het eerste meesterwerk van Balanchine. En Oedipus Rex wordt gecreëerd. Het was het jaar dat Diaghilev voor de twintigste keer een seizoen in Parijs had. Het gezelschap wilde dit vieren, maar Diaghilev hield dit tegen: hij was diep getroffen door de gedachte maar hij had een hekel aan dit soort vieringen die meestal het begin van het einde waren. Hij wilde altijd jong blijven.

Dat zat er echter niet in. Hoewel hij nog maar 55 jaar oud was, begon zijn gezondheid achteruit te gaan. Hij leed aan suikerziekte.

Diaghilev met Boris Kochno

In 1928 werd Apollon Musagete gemaakt, Balanchine was zo succesvol dat Massine ontslag nam. Diaghilev hield hem niet tegen.

Diaghilev, inmiddels met twee minnaars, Lifar en Kochno, ontmoette de zestien jaar jonge Igor Markevitch, die piano studeerde in sprekend op een jonge Massine leek. Diaghilev was verliefd, maar Markevitch, waarschijnlijk niet homoseksueel, genoot van de aandacht die hij kreeg. Hij moest zelfs een ballet gaan componeren.

Karsavina, Diaghilev en Nijinsky

In juni 1929 ondernam Diaghilev de zoveelste poging om Nijinsky, die al jaren onbereikbaar was, weer in de wereld te krijgen. Nu werd de danser naar een heropvoering van Petroesjka meegenomen, zijn vroegere partner Tamara Karsavina nam zelfs haar oude rol weer op zich, maar het had helaas geen effect op zijn geestestoestand. Overigens was Markevitch ook aanwezig, het was zijn eerste ontmoeting met zijn toekomstige schoonvader, want hij zou met Kyra trouwen, de dochter van Vaslav Nijinsky.

Diaghilev ging naar Venetië waar hij steeds zieker werd. Lifar en Kochno kwamennaar hem toe, ook Coco Chanel en Misia Sert waren in de stad. Op 19 augustus 1929 om 5.45 stopte hij met ademhalen.

Een gondel met zwart en gouden draperieën vervoert het lichaam van Diaghilev naar zijn laatste rustplaats op het eiland San Michele.

Na de dood van Diaghilev was er niemand die het roer over kon nemen. Lifar, een van de twee erfgenamen, vertrok meteen naar de Parijze Opera. Kochno, de andere erfgenaam, trachtte een gezelschap op te richten in de traditie van zijn vriend, hetgeen in 1931 lukte toen het Ballets Russes de Monte Carlo werd opgericht onder leiding van De Basil. Veel medewerkers van Diaghilev vonden hier een plek, Grigoriev, Fokine, Massine, Balanchine en Nijinska. Ze namen het repertoire over, maar zonder een leider van het formaat van Diaghilev, splitste de groep al snel op. De groep van Massine en Blum behield de naam en vertrok naar Amerika. De Basil met Grigoriev en Dandre, de man van Pavlova, werden het Ballets Russes de Colonel W. de Basil.

In 1930 begon Marie Rambert haar Ballet Club (later het Ballet Rambert), en had als leerling de later zo beroemde Frederick Ashton. Ze zette veel van de Russische werken op het programma.

In 1946 begon Kochno in Parijs het Les Ballets des Champs Elysées met Massine, Lichine en de opkomende ster Roland Petit.

Veel mensen kwamen uiteindelijk in Amerika terecht, Fokine, Massine, Nijinska en Lichine, meestal stichtten ze een eigen balletschool zodat de tradities van Cecchetti en Diaghilev bewaard werden, alsmede dat er vele revivals uitgevoerd werden.

Balanchine was eerst in Denemarken, maar werd door Lincoln Kirstein uitgenodigd om een balletschool en gezelschap op te richten in New York. In 1948 werd dit het City Ballet, waarbij Balanchine, net als in de tijd van Diaghilev, veelvuldig samenwerkte met Strawinsky. Ook hij zette de 'gouwe ouwe' op het programma, maar soms wel in een andere versie, zoals in De vuurvogel, waarin het decor gemaakt werd door Marc Chagall, een leerling van Bakst.

De cirkel was weer rond.

lees Diaghilev, zijn vroege jaren 

 

Klik hier als u geen frames ziet